Wanneer logopedie
Heeft u problemen met praten of maakt u zich wel eens zorgen om de spraak van uw kind ? Vraagt u zich af of de logopedist iets voor u zou kunnen betekenen? De onderstaande signaleringslijst zou u kunnen helpen om te bepalen of logopedie zinvol kan zijn voor u of uw kind. Logopedisten onderzoeken, begeleiden en behandelen stoornissen op het gebied van taal, eten en drinken, mondgedrag, spraak, adem, stem, mimiek en gehoor. Ook geven zij scholing en preventie bij o.a. beroepssprekers, toneelspelers en zangers.
Afwijkende mondgewoonten
Afwijkende mondgewoonten zijn gewoontehandelingen of bewegingen die negatief zijn voor de kaak- en of gebitsstand, het spreken, het gehoor en de gezondheid. Afwijkende mondgewoonten kunnen het evenwicht tussen de spieren in en rond de mond verstoren.
Mondademen
Mondademen is de gewoonte om in rust de lippen niet te sluiten, waarbij er niet door de neus wordt geademd.
De meeste mensen ademen door hun neus, tenzij de neusdoorgang onvoldoende is door bijvoorbeeld een vernauwing door verkoudheid of allergieën. Er wordt dan tijdelijk meer door de mond geademd. Als dit mondademen blijft bestaan terwijl de neus weer doorgankelijk is, wordt de neus nauwelijks meer gebruikt en kunnen de mondspieren verslappen.
Mondademen heeft verschillende gevolgen. De mond droogt uit. Er is daardoor minder speeksel in de mond aanwezig waardoor er veel minder geslikt hoeft te worden. Dit heeft tot gevolg dat de buis van Eustachius, die de neusholte met het oor verbindt, te weinig wordt geopend. De kans op (frequent) terugkerende oorontstekingen, infectie van de amandelen en keel en andere gezondheidsproblemen neemt hierdoor toe.
Bij mondademen kunnen, ten gevolge van het wegvallen van de druk van de lippen op de tanden, de voortanden naar voren gaan staan. Tevens komt een smal gehemelte voor en in meer of mindere mate kwijlen.
Als kinderen mondademen moet dit zo vroeg mogelijk worden gestopt ter voorkoming van terugkerende verkoudheden en oorontstekingen. De behandeling zal vooral gericht zijn op lipsluiting en op het verstevigen van de mondmotorische spieren. Er worden oefeningen gegeven die de spieren van de tong en lippen versterken. De logopedist kan ook specifieke oefeningen geven om de neusademing te stimuleren. Daarnaast wordt de tongpositie zowel in rust als tijdens de spontane spraak getraind en zal de articulatie aan bod komen.
Afwijkend slikken
Afwijkend slikken kan onder andere ontstaan door mondademen, maar komt ook voor als er gewoon door de neus geademd wordt.
Bij afwijkend slikken ligt de tong vaak laag onder in de mond. Afwijkend slikgedrag gaat meestal met tongpersen gepaard, naar voren of opzij. Een afwijkend slikpatroon heeft vrijwel altijd gevolgen voor de stand van de tanden of kiezen en de vorm van de kaak. Op de plaats waar de tong naar buiten komt, ontstaat een open beet; de tanden raken elkaar dan niet. Ook tijdens het spreken kan de tong tussen de tanden komen. Slissen/lispelen is het gevolg; het spreken wordt er vaak onduidelijk van.
Zuig- en bijtgewoonten
Een andere afwijkende mondgewoonte is het duim- of vingerzuigen. Het zuigen op een duim, vinger of speen is normaal bij een baby en peuter, omdat zij nog een grote zuigbehoefte hebben. Het geeft veiligheid. Daarna wordt het vaak een gewoonte en leidt dit tot een afwijkende stand van tanden en/of kaken, een slappe mondmotoriek en/of een afwijkend slikpatroon. Dat geldt ook voor tong- en lipzuigen of een te lang of te intensief gesabbel op een speen. Spenen of duim- of vingerzuigen moeten daarom zo snel mogelijk worden afgeleerd.
Bijtgewoonten (zoals vingerbijten, nagelbijten, lipbijten, klemmen en knarsen) kunnen schadelijk zijn voor het kaakgewricht, waardoor spieren overbelast worden. Andere spiergroepen in de mond zullen daar ook nadelige gevolgen van ondervinden.
Slissen of lispelen
Bij slissen of lispelen wordt de [s] of andere klanken verkeerd uitgesproken. Dit kan komen door te slappe tongspieren, te weinig beheersing van de tongmotoriek of het verkeerd aanleren van de [s]. De [s] klinkt als het ware onzuiver.
Soms gaat de tong ook bij andere klanken naar voren, zoals bij de [I], [n], [t], [d] en de [z]. De tong kan ook zijwaarts breed tussen de zijtanden of kiezen worden geschoven. Ook dan ontstaat een vervormd [s]-geluid. Kinderen of volwassenen bij wie er te veel ruimte is tussen de onder- en boventanden (open beet) zullen vaak bij het spreken hun tong tussen de opening van de tanden/kiezen duwen. Slissen gaat vaak samen met afwijkende mondgewoonten, zoals duim- en vingerzuigen. Door het slissen kan de stand van het gebit beïnvloed worden doordat tanden en kiezen naar voren of naar buiten worden gedrukt. Andersom komt ook voor: door een slappe mondmotoriek kan slissen ontstaan. Daarnaast is bij slissen de kans op afwijkend slikken groter.
Afwijkende tongligging in rust
De positie van de tong is soms afwijkend. De tong ligt dan niet achter de tanden tegen het gehemelte, maar op de mondbodem, tegen of tussen de tanden of te ver achterin de mond. Dit zal de stand van de tanden en kiezen en/of de vorm van de kaak negatief beïnvloeden. Het gehemelte wordt gotisch en/of spits van vorm als deze de natuurlijke druk van de tong mist. Wanneer de lage tongligging langere periode wordt toegepast, past de tong niet meer in de bovenkaak en is er onvoldoende ruimte voor het gebit.
Dit heeft gevolgen voor de slikbeweging, de kauwfunctie en de spraak. Op lange termijn kan dit zelfs kaakklachten en gehoorproblemen opleveren.
Tandenknarsen en kaakklemmen
Normaal gesproken is er in rust geen sprake van het op elkaar zetten van de kiezen en tanden. Soms went men het zichzelf aan om te klemmen of te knarsen met de tanden en kiezen. Er is dan overmatige spierspanning. Pijn in het kaakgewricht en slijtage van het gebit is het gevolg. Soms is door de pijn het openen en sluiten van de mond niet goed meer mogelijk.
Men zoekt vaak hulp bij een tandarts of kaakchirurg, maar wij als O.M.F.T. of C.M.D. geschoolde logopedisten werken ook met deze patiënten en werken regelmatig samen met een orofaciaal fysiotherapeut.
Relaps na orthodontie
In de praktijk ontmoeten wij (jong) volwassenen die, na een periode van orthodontie, toch weer een afwijkende vorm van het gebit constateren. Soms wordt tijdens orthodontische behandeling duidelijk dat er afwijkende mondgewoonten bestaan die het slagen van orthodontie niet mogelijk maken. Dit betekent dat de spierfunctie van de mondspieren niet juist is. De tong is een sterke spier die, wanneer deze tijdens spreken en in rust niet juist geplaatst wordt in de mond, een afwijkende gebitsvorm kan veroorzaken.
Soms is er sprake van een onjuiste slikbeweging of onvoldoende lipspierontwikkeling. Ook dat kan ervoor zorgen dat het gebit niet de vorm houdt die door de orthodontie is verkregen.
Bij het laten bestaan van de afwijkende mondgewoonten zal een herhaalde periode orthodontie, op lange termijn, opnieuw geen goede gebitsvorm opleveren. Oorzaken zijn dan namelijk niet weggenomen.
Stoornissen
Afwijkende mondgewoonten
duim-, vinger- en/of speenzuigen
habitueel mondademen
afwijkende tongligging in rust
afwijkend slikken
tandenknarsen en kaakklemmen
Slikken
slikstoornissen bij volwassenen (na een beroerte, een spierziekte of bepaalde vormen van kanker)
eet- en drinkstoornissen bij kinderen
eet- en drinkproblemen bij dementie
Adem en stem
astma
COPD (chronische longaandoening)
hyperventilatie
keel- en stemklachten bij intensief stemgebruik (hese/schorre stem, wegvallen van de stem)
stembandverlamming
verkeerd stemgebruik (vaak bij beroepssprekers bijv. leerkrachten)
genderdysfonie/stemproblemen en stemverandering o.a. bij transsexualiteit
strottenhoofdkanker
Spraak
slissen/lispelen (interdentaliteit)
uitspraak van bepaalde klanken en/ of woorden, die niet goed worden uitgesproken
- vertraagde spraakontwikkeling
neusspraak (spraak klinkt verkouden of lucht wordt juist teveel door de neus geblazen
bijv. na het verwijderen van de neusamandelen)stotteren
- broddelen (snel, onverstaanbaar, binnensmonds spreken)
verbale ontwikkelingsdyspraxie (de ene keer wordt een woord of de klank wel goed gevormd, de andere keer weer niet)
dysartrie (als gevolg van bijv. een beroerte, MS, ziekte van Parkinson)
binnensmonds/slecht verstaanbaar spreken
te snel spreken
schisis
aangezichtsverlamming
Taal
taalontwikkelingsproblemen
afasie (na beroerte of trauma)
problemen bij meertaligheid
dyslexie (lees- en schrijfproblemen)
Gehoor
slechthorendheid (aangeboren en verworven)
revalidatie na plaatsing Cochleair Implantaat
auditieve verwerkingsproblemen